NL: fraseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefraseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fraseer jij fraseert hij fraseert wij fraseren jullie fraseren zij fraseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefraseerd jij hebt gefraseerd hij heeft gefraseerd wij hebben gefraseerd jullie hebben gefraseerd zij hebben gefraseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fraseerde jij fraseerde hij fraseerde wij fraseerden jullie fraseerden zij fraseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefraseerd jij had gefraseerd hij had gefraseerd wij hadden gefraseerd jullie hadden gefraseerd zij hadden gefraseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fraseren jij zult fraseren hij zal fraseren wij zullen fraseren jullie zullen fraseren zij zullen fraseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefraseerd hebben jij zult gefraseerd hebben hij zal gefraseerd hebben wij zullen gefraseerd hebben jullie zullen gefraseerd hebben zij zullen gefraseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fraseren jij zou fraseren hij zou fraseren wij zouden fraseren jullie zouden fraseren zij zouden fraseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefraseerd hebben jij zou gefraseerd hebben hij zou gefraseerd hebben wij zouden gefraseerd hebben jullie zouden gefraseerd hebben zij zouden gefraseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
fraseer
|
Aanvoegende wijs |
frasere |