NL: framen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geframed
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik frame jij framet hij framet wij framen jullie framen zij framen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geframed jij hebt geframed hij heeft geframed wij hebben geframed jullie hebben geframed zij hebben geframed
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik framede jij framede hij framede wij frameden jullie frameden zij frameden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geframed jij had geframed hij had geframed wij hadden geframed jullie hadden geframed zij hadden geframed
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal framen jij zult framen hij zal framen wij zullen framen jullie zullen framen zij zullen framen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geframed hebben jij zult geframed hebben hij zal geframed hebben wij zullen geframed hebben jullie zullen geframed hebben zij zullen geframed hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou framen jij zou framen hij zou framen wij zouden framen jullie zouden framen zij zouden framen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geframed hebben jij zou geframed hebben hij zou geframed hebben wij zouden geframed hebben jullie zouden geframed hebben zij zouden geframed hebben
|
Gebiedende wijs |
frame
|
Aanvoegende wijs |
frame |