NL: foxtrotten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefoxtrot
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik foxtrot jij foxtrot hij foxtrot wij foxtrotten jullie foxtrotten zij foxtrotten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefoxtrot jij hebt gefoxtrot hij heeft gefoxtrot wij hebben gefoxtrot jullie hebben gefoxtrot zij hebben gefoxtrot
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik foxtrotte jij foxtrotte hij foxtrotte wij foxtrotten jullie foxtrotten zij foxtrotten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefoxtrot jij had gefoxtrot hij had gefoxtrot wij hadden gefoxtrot jullie hadden gefoxtrot zij hadden gefoxtrot
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal foxtrotten jij zult foxtrotten hij zal foxtrotten wij zullen foxtrotten jullie zullen foxtrotten zij zullen foxtrotten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefoxtrot hebben jij zult gefoxtrot hebben hij zal gefoxtrot hebben wij zullen gefoxtrot hebben jullie zullen gefoxtrot hebben zij zullen gefoxtrot hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou foxtrotten jij zou foxtrotten hij zou foxtrotten wij zouden foxtrotten jullie zouden foxtrotten zij zouden foxtrotten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefoxtrot hebben jij zou gefoxtrot hebben hij zou gefoxtrot hebben wij zouden gefoxtrot hebben jullie zouden gefoxtrot hebben zij zouden gefoxtrot hebben
|
Gebiedende wijs |
foxtrot
|
Aanvoegende wijs |
foxtrotte |