NL: fosteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefosterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik foster jij fostert hij fostert wij fosteren jullie fosteren zij fosteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefosterd jij hebt gefosterd hij heeft gefosterd wij hebben gefosterd jullie hebben gefosterd zij hebben gefosterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fosterde jij fosterde hij fosterde wij fosteren jullie fosteren zij fosteren
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefosterd jij had gefosterd hij had gefosterd wij hadden gefosterd jullie hadden gefosterd zij hadden gefosterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fosteren jij zult fosteren hij zal fosteren wij zullen fosteren jullie zullen fosteren zij zullen fosteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefosterd hebben jij zult gefosterd hebben hij zal gefosterd hebben wij zullen gefosterd hebben jullie zullen gefosterd hebben zij zullen gefosterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fosteren jij zou fosteren hij zou fosteren wij zouden fosteren jullie zouden fosteren zij zouden fosteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefosterd hebben jij zou gefosterd hebben hij zou gefosterd hebben wij zouden gefosterd hebben jullie zouden gefosterd hebben zij zouden gefosterd hebben
|
Gebiedende wijs |
foster
|
Aanvoegende wijs |
fostere |