NL: forenzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geforensd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik forens jij forenst hij forenst wij forenzen jullie forenzen zij forenzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geforensd jij hebt geforensd hij heeft geforensd wij hebben geforensd jullie hebben geforensd zij hebben geforensd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik forensde jij forensde hij forensde wij forensden jullie forensden zij forensden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geforensd jij had geforensd hij had geforensd wij hadden geforensd jullie hadden geforensd zij hadden geforensd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal forenzen jij zult forenzen hij zal forenzen wij zullen forenzen jullie zullen forenzen zij zullen forenzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geforensd hebben jij zult geforensd hebben hij zal geforensd hebben wij zullen geforensd hebben jullie zullen geforensd hebben zij zullen geforensd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou forenzen jij zou forenzen hij zou forenzen wij zouden forenzen jullie zouden forenzen zij zouden forenzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geforensd hebben jij zou geforensd hebben hij zou geforensd hebben wij zouden geforensd hebben jullie zouden geforensd hebben zij zouden geforensd hebben
|
| Gebiedende wijs |
forens
|
| Aanvoegende wijs |
| forenze |