NL: fonduen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefonduud
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fondu jij fonduut hij fonduut wij fonduen jullie fonduen zij fonduen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefonduud jij hebt gefonduud hij heeft gefonduud wij hebben gefonduud jullie hebben gefonduud zij hebben gefonduud
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fondude jij fondude hij fondude wij fonduden jullie fonduden zij fonduden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefonduud jij had gefonduud hij had gefonduud wij hadden gefonduud jullie hadden gefonduud zij hadden gefonduud
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fonduen jij zult fonduen hij zal fonduen wij zullen fonduen jullie zullen fonduen zij zullen fonduen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefonduud hebben jij zult gefonduud hebben hij zal gefonduud hebben wij zullen gefonduud hebben jullie zullen gefonduud hebben zij zullen gefonduud hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fonduen jij zou fonduen hij zou fonduen wij zouden fonduen jullie zouden fonduen zij zouden fonduen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefonduud hebben jij zou gefonduud hebben hij zou gefonduud hebben wij zouden gefonduud hebben jullie zouden gefonduud hebben zij zouden gefonduud hebben
|
| Gebiedende wijs |
fondu
|
| Aanvoegende wijs |
| fondue |