NL: fomenteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefomenteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fomenteer jij fomenteert hij fomenteert wij fomenteren jullie fomenteren zij fomenteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefomenteerd jij hebt gefomenteerd hij heeft gefomenteerd wij hebben gefomenteerd jullie hebben gefomenteerd zij hebben gefomenteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fomenteerde jij fomenteerde hij fomenteerde wij fomenteerden jullie fomenteerden zij fomenteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefomenteerd jij had gefomenteerd hij had gefomenteerd wij hadden gefomenteerd jullie hadden gefomenteerd zij hadden gefomenteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fomenteren jij zult fomenteren hij zal fomenteren wij zullen fomenteren jullie zullen fomenteren zij zullen fomenteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefomenteerd hebben jij zult gefomenteerd hebben hij zal gefomenteerd hebben wij zullen gefomenteerd hebben jullie zullen gefomenteerd hebben zij zullen gefomenteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fomenteren jij zou fomenteren hij zou fomenteren wij zouden fomenteren jullie zouden fomenteren zij zouden fomenteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefomenteerd hebben jij zou gefomenteerd hebben hij zou gefomenteerd hebben wij zouden gefomenteerd hebben jullie zouden gefomenteerd hebben zij zouden gefomenteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fomenteer
|
| Aanvoegende wijs |
| fomentere |