Voorbeelden

1. She has a foal, Dad.
   Ze heeft een veulen, pap.
2. You 're like a young foal.
   Je bent een jong veulen.
3. Foal 's registration is on file.
   Het veulen staat geregistreerd.
4. She 's getting ready to foal soon.
   Ze gaat binnenkort bevallen.
5. Somethingroyal 's foal is on its way.
   Somethingroyal' s veulen is op zijn manier.
6. A new foal to show you, sir.
   Er is een nieuw veulen, meneer.
7. They think he wants Hasty Matilda 's foal.
   Ze denken dat hij wil Haastige Matilda' s veulen.
8. And this foal on the ground in real pain.
   En dit veulen op de grond had echt pijn.
9. Never thought I 'd come back with a foal.
   Ik kwam thuis met een veulen.
10. Call me when she 's ready to drop her foal.
    Bel me als is ze klaar om haar veulen te laten vallen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden