NL: flushen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geflusht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik flush jij flusht hij flusht wij flushen jullie flushen zij flushen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geflusht jij hebt geflusht hij heeft geflusht wij hebben geflusht jullie hebben geflusht zij hebben geflusht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik flushte jij flushte hij flushte wij flushten jullie flushten zij flushten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geflusht jij had geflusht hij had geflusht wij hadden geflusht jullie hadden geflusht zij hadden geflusht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal flushen jij zult flushen hij zal flushen wij zullen flushen jullie zullen flushen zij zullen flushen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geflusht hebben jij zult geflusht hebben hij zal geflusht hebben wij zullen geflusht hebben jullie zullen geflusht hebben zij zullen geflusht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou flushen jij zou flushen hij zou flushen wij zouden flushen jullie zouden flushen zij zouden flushen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geflusht hebben jij zou geflusht hebben hij zou geflusht hebben wij zouden geflusht hebben jullie zouden geflusht hebben zij zouden geflusht hebben
|
Gebiedende wijs |
flush
|
Aanvoegende wijs |
flushe |