Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: fluctueren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gefluctueerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik fluctueer
jij fluctueert
hij fluctueert
wij fluctueren
jullie fluctueren
zij fluctueren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gefluctueerd
jij hebt gefluctueerd
hij heeft gefluctueerd
wij hebben gefluctueerd
jullie hebben gefluctueerd
zij hebben gefluctueerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik fluctueerde
jij fluctueerde
hij fluctueerde
wij fluctueerden
jullie fluctueerden
zij fluctueerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gefluctueerd
jij had gefluctueerd
hij had gefluctueerd
wij hadden gefluctueerd
jullie hadden gefluctueerd
zij hadden gefluctueerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal fluctueren
jij zult fluctueren
hij zal fluctueren
wij zullen fluctueren
jullie zullen fluctueren
zij zullen fluctueren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gefluctueerd hebben
jij zult gefluctueerd hebben
hij zal gefluctueerd hebben
wij zullen gefluctueerd hebben
jullie zullen gefluctueerd hebben
zij zullen gefluctueerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou fluctueren
jij zou fluctueren
hij zou fluctueren
wij zouden fluctueren
jullie zouden fluctueren
zij zouden fluctueren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gefluctueerd hebben
jij zou gefluctueerd hebben
hij zou gefluctueerd hebben
wij zouden gefluctueerd hebben
jullie zouden gefluctueerd hebben
zij zouden gefluctueerd hebben

Gebiedende wijs
fluctueer

Aanvoegende wijs
fluctuere

Voorbeelden

  1. Zijn levenstekenen fluctueren.
    The Tamarian 's life signs are fluctuating.
  2. Ze blijven fluctueren.
    They continue to fluctuate.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden