Voorbeelden

1. Something like a flounder.
   Een soort platvis.
2. He was a flounder.
   Het was een platvis.
3. ls the flounder here yet?
   Is de platvis er al?
4. That 's a... a flounder.
   Dat is een schol.
5. Gutted the flounder pretty good.
   Ik heb hem best goed leeggehaald.
6. His mom looks like a flounder.
   Zijn moeder lijkt op een platvis.
7. Kind of looks like a flounder.
   Ze ziet eruit als een platvis.
8. Sea bass, eel, blue crabs, king mackerel and flounder...
   Zeebaars, paling, blauwe krabben, makreel en bot...
9. My nose tells me if we turn and run, we 'll flounder.
   Als we nu keren, komen we vast te zitten.
10. My students would flounder in it... because paradox is too difficult to understand.
    Mijn studenten zouden verward zijn... omdat een paradox zo moeilijk te begrijpen is.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden