Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: flossen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geflost

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik flos
jij flost
hij flost
wij flossen
jullie flossen
zij flossen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geflost
jij hebt geflost
hij heeft geflost
wij hebben geflost
jullie hebben geflost
zij hebben geflost

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik floste
jij floste
hij floste
wij flosten
jullie flosten
zij flosten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geflost
jij had geflost
hij had geflost
wij hadden geflost
jullie hadden geflost
zij hadden geflost

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal flossen
jij zult flossen
hij zal flossen
wij zullen flossen
jullie zullen flossen
zij zullen flossen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geflost hebben
jij zult geflost hebben
hij zal geflost hebben
wij zullen geflost hebben
jullie zullen geflost hebben
zij zullen geflost hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou flossen
jij zou flossen
hij zou flossen
wij zouden flossen
jullie zouden flossen
zij zouden flossen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geflost hebben
jij zou geflost hebben
hij zou geflost hebben
wij zouden geflost hebben
jullie zouden geflost hebben
zij zouden geflost hebben

Gebiedende wijs
flos

Aanvoegende wijs
flosse

Voorbeelden

  1. Daarom flos ik dagelijks.
    That 's why I floss daily.
  2. Ja, ik flos. Beloofd.
    Yes, I am flossing, I promise you.
  3. Misschien wil jij de flos?
    Maybe you would like the floss?
  4. Een tafel flos snoep maker.
    A table top candy floss maker.
  5. Mijn vriend, jij bent een flos meester.
    My friend, you are a floss master.
  6. Onthou, flos alleen degene die je wilt behouden.
    Remember, only floss the ones you wanna keep.
  7. Ik flos altijd voor ik eet zodat er weer plaats is voor nieuw eten.
    I like to floss before I eat so my gum pockets are open for new food.
  8. Ik heb hier een doos met flos voor dr. Millard, maar hij doet niet open.
    I have a box of dental floss for Dr. Millard, but he doesn 't answer his door.
  9. Als je moet flossen, dan moet je flossen.
    When you 've got to floss, you 've got to floss.
  10. Onthoudt om te flossen.
    Remember to floss.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden