NL: fleuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefleurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fleur jij fleurt hij fleurt wij fleuren jullie fleuren zij fleuren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefleurd jij hebt gefleurd hij heeft gefleurd wij hebben gefleurd jullie hebben gefleurd zij hebben gefleurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fleurde jij fleurde hij fleurde wij fleurden jullie fleurden zij fleurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefleurd jij had gefleurd hij had gefleurd wij hadden gefleurd jullie hadden gefleurd zij hadden gefleurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fleuren jij zult fleuren hij zal fleuren wij zullen fleuren jullie zullen fleuren zij zullen fleuren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefleurd hebben jij zult gefleurd hebben hij zal gefleurd hebben wij zullen gefleurd hebben jullie zullen gefleurd hebben zij zullen gefleurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fleuren jij zou fleuren hij zou fleuren wij zouden fleuren jullie zouden fleuren zij zouden fleuren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefleurd hebben jij zou gefleurd hebben hij zou gefleurd hebben wij zouden gefleurd hebben jullie zouden gefleurd hebben zij zouden gefleurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fleur
|
| Aanvoegende wijs |
| fleure |