NL: flatteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geflatteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik flatteer jij flatteert hij flatteert wij flatteren jullie flatteren zij flatteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geflatteerd jij hebt geflatteerd hij heeft geflatteerd wij hebben geflatteerd jullie hebben geflatteerd zij hebben geflatteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik flatteerde jij flatteerde hij flatteerde wij flatteerden jullie flatteerden zij flatteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geflatteerd jij had geflatteerd hij had geflatteerd wij hadden geflatteerd jullie hadden geflatteerd zij hadden geflatteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal flatteren jij zult flatteren hij zal flatteren wij zullen flatteren jullie zullen flatteren zij zullen flatteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geflatteerd hebben jij zult geflatteerd hebben hij zal geflatteerd hebben wij zullen geflatteerd hebben jullie zullen geflatteerd hebben zij zullen geflatteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou flatteren jij zou flatteren hij zou flatteren wij zouden flatteren jullie zouden flatteren zij zouden flatteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geflatteerd hebben jij zou geflatteerd hebben hij zou geflatteerd hebben wij zouden geflatteerd hebben jullie zouden geflatteerd hebben zij zouden geflatteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
flatteer
|
Aanvoegende wijs |
flattere |