NL: fitnessen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefitnesst
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fitness jij fitnesst hij fitnesst wij fitnessen jullie fitnessen zij fitnessen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefitnesst jij hebt gefitnesst hij heeft gefitnesst wij hebben gefitnesst jullie hebben gefitnesst zij hebben gefitnesst
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fitnesste jij fitnesste hij fitnesste wij fitnessten jullie fitnessten zij fitnessten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefitnesst jij had gefitnesst hij had gefitnesst wij hadden gefitnesst jullie hadden gefitnesst zij hadden gefitnesst
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fitnessen jij zult fitnessen hij zal fitnessen wij zullen fitnessen jullie zullen fitnessen zij zullen fitnessen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefitnesst hebben jij zult gefitnesst hebben hij zal gefitnesst hebben wij zullen gefitnesst hebben jullie zullen gefitnesst hebben zij zullen gefitnesst hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fitnessen jij zou fitnessen hij zou fitnessen wij zouden fitnessen jullie zouden fitnessen zij zouden fitnessen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefitnesst hebben jij zou gefitnesst hebben hij zou gefitnesst hebben wij zouden gefitnesst hebben jullie zouden gefitnesst hebben zij zouden gefitnesst hebben
|
| Gebiedende wijs |
fitness
|
| Aanvoegende wijs |
| fitnesse |