NL: fiksen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefikst
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fiks jij fikst hij fikst wij fiksen jullie fiksen zij fiksen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefikst jij hebt gefikst hij heeft gefikst wij hebben gefikst jullie hebben gefikst zij hebben gefikst
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fikste jij fikste hij fikste wij fiksten jullie fiksten zij fiksten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefikst jij had gefikst hij had gefikst wij hadden gefikst jullie hadden gefikst zij hadden gefikst
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fiksen jij zult fiksen hij zal fiksen wij zullen fiksen jullie zullen fiksen zij zullen fiksen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefikst hebben jij zult gefikst hebben hij zal gefikst hebben wij zullen gefikst hebben jullie zullen gefikst hebben zij zullen gefikst hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fiksen jij zou fiksen hij zou fiksen wij zouden fiksen jullie zouden fiksen zij zouden fiksen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefikst hebben jij zou gefikst hebben hij zou gefikst hebben wij zouden gefikst hebben jullie zouden gefikst hebben zij zouden gefikst hebben
|
| Gebiedende wijs |
fiks
|
| Aanvoegende wijs |
| fikse |