NL: fijnmaken
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
fijngemaakt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik maak fijn
jij maakt fijn
hij maakt fijn
wij maken fijn
jullie maken fijn
zij maken fijn
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik fijnmaak
dat jij fijnmaakt
dat hij fijnmaakt
dat wij fijnmaken
dat jullie fijnmaken
dat zij fijnmaken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb fijngemaakt
jij hebt fijngemaakt
hij heeft fijngemaakt
wij hebben fijngemaakt
jullie hebben fijngemaakt
zij hebben fijngemaakt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik maakte fijn
jij maakte fijn
hij maakte fijn
wij maakten fijn
jullie maakten fijn
zij maakten fijn
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik fijnmaakte
dat jij fijnmaakte
dat hij fijnmaakte
dat wij fijnmaakten
dat jullie fijnmaakten
dat zij fijnmaakten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had fijngemaakt
jij had fijngemaakt
hij had fijngemaakt
wij hadden fijngemaakt
jullie hadden fijngemaakt
zij hadden fijngemaakt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fijnmaken
jij zult fijnmaken
hij zal fijnmaken
wij zullen fijnmaken
jullie zullen fijnmaken
zij zullen fijnmaken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal fijngemaakt hebben
jij zult fijngemaakt hebben
hij zal fijngemaakt hebben
wij zullen fijngemaakt hebben
jullie zullen fijngemaakt hebben
zij zullen fijngemaakt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fijnmaken
jij zou fijnmaken
hij zou fijnmaken
wij zouden fijnmaken
jullie zouden fijnmaken
zij zouden fijnmaken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou fijngemaakt hebben
jij zou fijngemaakt hebben
hij zou fijngemaakt hebben
wij zouden fijngemaakt hebben
jullie zouden fijngemaakt hebben
zij zouden fijngemaakt hebben
|
| Gebiedende wijs |
maak fijn
|
| Aanvoegende wijs |
| fijnmake |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden