NL: fielden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefield
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik field jij fieldt hij fieldt wij fielden jullie fielden zij fielden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefield jij hebt gefield hij heeft gefield wij hebben gefield jullie hebben gefield zij hebben gefield
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fieldde jij fieldde hij fieldde wij fieldden jullie fieldden zij fieldden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefield jij had gefield hij had gefield wij hadden gefield jullie hadden gefield zij hadden gefield
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fielden jij zult fielden hij zal fielden wij zullen fielden jullie zullen fielden zij zullen fielden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefield hebben jij zult gefield hebben hij zal gefield hebben wij zullen gefield hebben jullie zullen gefield hebben zij zullen gefield hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fielden jij zou fielden hij zou fielden wij zouden fielden jullie zouden fielden zij zouden fielden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefield hebben jij zou gefield hebben hij zou gefield hebben wij zouden gefield hebben jullie zouden gefield hebben zij zouden gefield hebben
|
| Gebiedende wijs |
field
|
| Aanvoegende wijs |
| fielde |