Voorbeelden

1. Your move, Fester.
   Jouw beurt, Fester.
2. Letting it fester was good.
   Het laten verzweren was goed.
3. Otherwise the wound might fester.
   De wond kan anders gaan etteren.
4. You don 't resolve them, they fester.
   Je lost hen niet op, ze blijven nazinderen.
5. You 're gonna stay here and fester!
   Je blijft hier om weg te rotten.
6. Take care not to let these things fester.
   Laat de dingen niet lang knagen.
7. You let that fester, it will age you, Seannie.
   Als je het aan je laat knagen, word je vroeg oud, Seannie.
8. Mr Fester, the Cameo Rose is an excellent casket.
   Mr Fester, de Cameo Rose is een prachtige doodskist.
9. If no one dares speak of them, they fester.
   Als niemand er over spreekt, gaan ze zweren.
10. So you let a time bomb fester on my boat.
    Dus laat je een knagende tijdbom op mijn boot.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden