NL: feesten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefeest
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik feest jij feest hij feest wij feesten jullie feesten zij feesten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefeest jij hebt gefeest hij heeft gefeest wij hebben gefeest jullie hebben gefeest zij hebben gefeest
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik feestte jij feestte hij feestte wij feestten jullie feestten zij feestten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefeest jij had gefeest hij had gefeest wij hadden gefeest jullie hadden gefeest zij hadden gefeest
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal feesten jij zult feesten hij zal feesten wij zullen feesten jullie zullen feesten zij zullen feesten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefeest hebben jij zult gefeest hebben hij zal gefeest hebben wij zullen gefeest hebben jullie zullen gefeest hebben zij zullen gefeest hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou feesten jij zou feesten hij zou feesten wij zouden feesten jullie zouden feesten zij zouden feesten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefeest hebben jij zou gefeest hebben hij zou gefeest hebben wij zouden gefeest hebben jullie zouden gefeest hebben zij zouden gefeest hebben
|
Gebiedende wijs |
feest
|
Aanvoegende wijs |
feeste |