Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: fausseren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gefausseerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik fausseer
jij fausseert
hij fausseert
wij fausseren
jullie fausseren
zij fausseren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gefausseerd
jij hebt gefausseerd
hij heeft gefausseerd
wij hebben gefausseerd
jullie hebben gefausseerd
zij hebben gefausseerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik fausseerde
jij fausseerde
hij fausseerde
wij fausseerden
jullie fausseerden
zij fausseerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gefausseerd
jij had gefausseerd
hij had gefausseerd
wij hadden gefausseerd
jullie hadden gefausseerd
zij hadden gefausseerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal fausseren
jij zult fausseren
hij zal fausseren
wij zullen fausseren
jullie zullen fausseren
zij zullen fausseren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gefausseerd hebben
jij zult gefausseerd hebben
hij zal gefausseerd hebben
wij zullen gefausseerd hebben
jullie zullen gefausseerd hebben
zij zullen gefausseerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou fausseren
jij zou fausseren
hij zou fausseren
wij zouden fausseren
jullie zouden fausseren
zij zouden fausseren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gefausseerd hebben
jij zou gefausseerd hebben
hij zou gefausseerd hebben
wij zouden gefausseerd hebben
jullie zouden gefausseerd hebben
zij zouden gefausseerd hebben

Gebiedende wijs
fausseer

Aanvoegende wijs
faussere

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden