NL: faken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefaket
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fake jij faket hij faket wij faken jullie faken zij faken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefaket jij hebt gefaket hij heeft gefaket wij hebben gefaket jullie hebben gefaket zij hebben gefaket
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fakete jij fakete hij fakete wij faketen jullie faketen zij faketen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefaket jij had gefaket hij had gefaket wij hadden gefaket jullie hadden gefaket zij hadden gefaket
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal faken jij zult faken hij zal faken wij zullen faken jullie zullen faken zij zullen faken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefaket hebben jij zult gefaket hebben hij zal gefaket hebben wij zullen gefaket hebben jullie zullen gefaket hebben zij zullen gefaket hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou faken jij zou faken hij zou faken wij zouden faken jullie zouden faken zij zouden faken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefaket hebben jij zou gefaket hebben hij zou gefaket hebben wij zouden gefaket hebben jullie zouden gefaket hebben zij zouden gefaket hebben
|
| Gebiedende wijs |
fake
|
| Aanvoegende wijs |
| fake |