NL: fairshoppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefairshopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fairshop jij fairshopt hij fairshopt wij fairshoppen jullie fairshoppen zij fairshoppen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefairshopt jij hebt gefairshopt hij heeft gefairshopt wij hebben gefairshopt jullie hebben gefairshopt zij hebben gefairshopt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fairshope jij fairshope hij fairshope wij fairshoppen jullie fairshoppen zij fairshoppen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefairshopt jij had gefairshopt hij had gefairshopt wij hadden gefairshopt jullie hadden gefairshopt zij hadden gefairshopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fairshoppen jij zult fairshoppen hij zal fairshoppen wij zullen fairshoppen jullie zullen fairshoppen zij zullen fairshoppen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefairshopt hebben jij zult gefairshopt hebben hij zal gefairshopt hebben wij zullen gefairshopt hebben jullie zullen gefairshopt hebben zij zullen gefairshopt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fairshoppen jij zou fairshoppen hij zou fairshoppen wij zouden fairshoppen jullie zouden fairshoppen zij zouden fairshoppen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefairshopt hebben jij zou gefairshopt hebben hij zou gefairshopt hebben wij zouden gefairshopt hebben jullie zouden gefairshopt hebben zij zouden gefairshopt hebben
|
| Gebiedende wijs |
fairshop
|
| Aanvoegende wijs |
| fairshoppe |