NL: failleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gefailleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik failleer jij failleert hij failleert wij failleren jullie failleren zij failleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefailleerd jij hebt gefailleerd hij heeft gefailleerd wij hebben gefailleerd jullie hebben gefailleerd zij hebben gefailleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik failleerde jij failleerde hij failleerde wij failleerden jullie failleerden zij failleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefailleerd jij had gefailleerd hij had gefailleerd wij hadden gefailleerd jullie hadden gefailleerd zij hadden gefailleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal failleren jij zult failleren hij zal failleren wij zullen failleren jullie zullen failleren zij zullen failleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefailleerd hebben jij zult gefailleerd hebben hij zal gefailleerd hebben wij zullen gefailleerd hebben jullie zullen gefailleerd hebben zij zullen gefailleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou failleren jij zou failleren hij zou failleren wij zouden failleren jullie zouden failleren zij zouden failleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefailleerd hebben jij zou gefailleerd hebben hij zou gefailleerd hebben wij zouden gefailleerd hebben jullie zouden gefailleerd hebben zij zouden gefailleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
failleer
|
Aanvoegende wijs |
faillere |