NL: fabuleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gefabuleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fabuleer jij fabuleert hij fabuleert wij fabuleren jullie fabuleren zij fabuleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gefabuleerd jij hebt gefabuleerd hij heeft gefabuleerd wij hebben gefabuleerd jullie hebben gefabuleerd zij hebben gefabuleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fabuleerde jij fabuleerde hij fabuleerde wij fabuleerden jullie fabuleerden zij fabuleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gefabuleerd jij had gefabuleerd hij had gefabuleerd wij hadden gefabuleerd jullie hadden gefabuleerd zij hadden gefabuleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal fabuleren jij zult fabuleren hij zal fabuleren wij zullen fabuleren jullie zullen fabuleren zij zullen fabuleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gefabuleerd hebben jij zult gefabuleerd hebben hij zal gefabuleerd hebben wij zullen gefabuleerd hebben jullie zullen gefabuleerd hebben zij zullen gefabuleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou fabuleren jij zou fabuleren hij zou fabuleren wij zouden fabuleren jullie zouden fabuleren zij zouden fabuleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gefabuleerd hebben jij zou gefabuleerd hebben hij zou gefabuleerd hebben wij zouden gefabuleerd hebben jullie zouden gefabuleerd hebben zij zouden gefabuleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
fabuleer
|
| Aanvoegende wijs |
| fabulere |