NL: föhnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geföhnd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik föhn jij föhnt hij föhnt wij föhnen jullie föhnen zij föhnen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geföhnd jij hebt geföhnd hij heeft geföhnd wij hebben geföhnd jullie hebben geföhnd zij hebben geföhnd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik föhnde jij föhnde hij föhnde wij föhnden jullie föhnden zij föhnden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geföhnd jij had geföhnd hij had geföhnd wij hadden geföhnd jullie hadden geföhnd zij hadden geföhnd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal föhnen jij zult föhnen hij zal föhnen wij zullen föhnen jullie zullen föhnen zij zullen föhnen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geföhnd hebben jij zult geföhnd hebben hij zal geföhnd hebben wij zullen geföhnd hebben jullie zullen geföhnd hebben zij zullen geföhnd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou föhnen jij zou föhnen hij zou föhnen wij zouden föhnen jullie zouden föhnen zij zouden föhnen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geföhnd hebben jij zou geföhnd hebben hij zou geföhnd hebben wij zouden geföhnd hebben jullie zouden geföhnd hebben zij zouden geföhnd hebben
|
| Gebiedende wijs |
föhn
|
| Aanvoegende wijs |
| föhne |