NL: extrapoleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëxtrapoleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik extrapoleer jij extrapoleert hij extrapoleert wij extrapoleren jullie extrapoleren zij extrapoleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxtrapoleerd jij hebt geëxtrapoleerd hij heeft geëxtrapoleerd wij hebben geëxtrapoleerd jullie hebben geëxtrapoleerd zij hebben geëxtrapoleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik extrapoleerde jij extrapoleerde hij extrapoleerde wij extrapoleerden jullie extrapoleerden zij extrapoleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxtrapoleerd jij had geëxtrapoleerd hij had geëxtrapoleerd wij hadden geëxtrapoleerd jullie hadden geëxtrapoleerd zij hadden geëxtrapoleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal extrapoleren jij zult extrapoleren hij zal extrapoleren wij zullen extrapoleren jullie zullen extrapoleren zij zullen extrapoleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxtrapoleerd hebben jij zult geëxtrapoleerd hebben hij zal geëxtrapoleerd hebben wij zullen geëxtrapoleerd hebben jullie zullen geëxtrapoleerd hebben zij zullen geëxtrapoleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou extrapoleren jij zou extrapoleren hij zou extrapoleren wij zouden extrapoleren jullie zouden extrapoleren zij zouden extrapoleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxtrapoleerd hebben jij zou geëxtrapoleerd hebben hij zou geëxtrapoleerd hebben wij zouden geëxtrapoleerd hebben jullie zouden geëxtrapoleerd hebben zij zouden geëxtrapoleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
extrapoleer
|
Aanvoegende wijs |
extrapolere |