NL: expliciteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëxpliciteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik expliciteer jij expliciteert hij expliciteert wij expliciteren jullie expliciteren zij expliciteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxpliciteerd jij hebt geëxpliciteerd hij heeft geëxpliciteerd wij hebben geëxpliciteerd jullie hebben geëxpliciteerd zij hebben geëxpliciteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik expliciteerde jij expliciteerde hij expliciteerde wij expliciteerden jullie expliciteerden zij expliciteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxpliciteerd jij had geëxpliciteerd hij had geëxpliciteerd wij hadden geëxpliciteerd jullie hadden geëxpliciteerd zij hadden geëxpliciteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal expliciteren jij zult expliciteren hij zal expliciteren wij zullen expliciteren jullie zullen expliciteren zij zullen expliciteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxpliciteerd hebben jij zult geëxpliciteerd hebben hij zal geëxpliciteerd hebben wij zullen geëxpliciteerd hebben jullie zullen geëxpliciteerd hebben zij zullen geëxpliciteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou expliciteren jij zou expliciteren hij zou expliciteren wij zouden expliciteren jullie zouden expliciteren zij zouden expliciteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxpliciteerd hebben jij zou geëxpliciteerd hebben hij zou geëxpliciteerd hebben wij zouden geëxpliciteerd hebben jullie zouden geëxpliciteerd hebben zij zouden geëxpliciteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
expliciteer
|
| Aanvoegende wijs |
| explicitere |