NL: expediëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëxpedieerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik expedieer jij expedieert hij expedieert wij expediëren jullie expediëren zij expediëren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxpedieerd jij hebt geëxpedieerd hij heeft geëxpedieerd wij hebben geëxpedieerd jullie hebben geëxpedieerd zij hebben geëxpedieerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik expedieerde jij expedieerde hij expedieerde wij expedieerden jullie expedieerden zij expedieerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxpedieerd jij had geëxpedieerd hij had geëxpedieerd wij hadden geëxpedieerd jullie hadden geëxpedieerd zij hadden geëxpedieerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal expediëren jij zult expediëren hij zal expediëren wij zullen expediëren jullie zullen expediëren zij zullen expediëren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxpedieerd hebben jij zult geëxpedieerd hebben hij zal geëxpedieerd hebben wij zullen geëxpedieerd hebben jullie zullen geëxpedieerd hebben zij zullen geëxpedieerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou expediëren jij zou expediëren hij zou expediëren wij zouden expediëren jullie zouden expediëren zij zouden expediëren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxpedieerd hebben jij zou geëxpedieerd hebben hij zou geëxpedieerd hebben wij zouden geëxpedieerd hebben jullie zouden geëxpedieerd hebben zij zouden geëxpedieerd hebben
|
Gebiedende wijs |
expedieer
|
Aanvoegende wijs |
expediëre |