NL: excuseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëxcuseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik excuseer jij excuseert hij excuseert wij excuseren jullie excuseren zij excuseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxcuseerd jij hebt geëxcuseerd hij heeft geëxcuseerd wij hebben geëxcuseerd jullie hebben geëxcuseerd zij hebben geëxcuseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik excuseerde jij excuseerde hij excuseerde wij excuseerden jullie excuseerden zij excuseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxcuseerd jij had geëxcuseerd hij had geëxcuseerd wij hadden geëxcuseerd jullie hadden geëxcuseerd zij hadden geëxcuseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal excuseren jij zult excuseren hij zal excuseren wij zullen excuseren jullie zullen excuseren zij zullen excuseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxcuseerd hebben jij zult geëxcuseerd hebben hij zal geëxcuseerd hebben wij zullen geëxcuseerd hebben jullie zullen geëxcuseerd hebben zij zullen geëxcuseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou excuseren jij zou excuseren hij zou excuseren wij zouden excuseren jullie zouden excuseren zij zouden excuseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxcuseerd hebben jij zou geëxcuseerd hebben hij zou geëxcuseerd hebben wij zouden geëxcuseerd hebben jullie zouden geëxcuseerd hebben zij zouden geëxcuseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
excuseer
|
| Aanvoegende wijs |
| excusere |