NL: exciteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëxciteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik exciteer jij exciteert hij exciteert wij exciteren jullie exciteren zij exciteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxciteerd jij hebt geëxciteerd hij heeft geëxciteerd wij hebben geëxciteerd jullie hebben geëxciteerd zij hebben geëxciteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik exciteerde jij exciteerde hij exciteerde wij exciteerden jullie exciteerden zij exciteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxciteerd jij had geëxciteerd hij had geëxciteerd wij hadden geëxciteerd jullie hadden geëxciteerd zij hadden geëxciteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal exciteren jij zult exciteren hij zal exciteren wij zullen exciteren jullie zullen exciteren zij zullen exciteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxciteerd hebben jij zult geëxciteerd hebben hij zal geëxciteerd hebben wij zullen geëxciteerd hebben jullie zullen geëxciteerd hebben zij zullen geëxciteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou exciteren jij zou exciteren hij zou exciteren wij zouden exciteren jullie zouden exciteren zij zouden exciteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxciteerd hebben jij zou geëxciteerd hebben hij zou geëxciteerd hebben wij zouden geëxciteerd hebben jullie zouden geëxciteerd hebben zij zouden geëxciteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
exciteer
|
| Aanvoegende wijs |
| excitere |