NL: examineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëxamineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik examineer jij examineert hij examineert wij examineren jullie examineren zij examineren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxamineerd jij hebt geëxamineerd hij heeft geëxamineerd wij hebben geëxamineerd jullie hebben geëxamineerd zij hebben geëxamineerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik examineerde jij examineerde hij examineerde wij examineerden jullie examineerden zij examineerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxamineerd jij had geëxamineerd hij had geëxamineerd wij hadden geëxamineerd jullie hadden geëxamineerd zij hadden geëxamineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal examineren jij zult examineren hij zal examineren wij zullen examineren jullie zullen examineren zij zullen examineren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxamineerd hebben jij zult geëxamineerd hebben hij zal geëxamineerd hebben wij zullen geëxamineerd hebben jullie zullen geëxamineerd hebben zij zullen geëxamineerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou examineren jij zou examineren hij zou examineren wij zouden examineren jullie zouden examineren zij zouden examineren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxamineerd hebben jij zou geëxamineerd hebben hij zou geëxamineerd hebben wij zouden geëxamineerd hebben jullie zouden geëxamineerd hebben zij zouden geëxamineerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
examineer
|
| Aanvoegende wijs |
| examinere |