NL: exalteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëxalteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik exalteer jij exalteert hij exalteert wij exalteeren jullie exalteeren zij exalteeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëxalteerd jij hebt geëxalteerd hij heeft geëxalteerd wij hebben geëxalteerd jullie hebben geëxalteerd zij hebben geëxalteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik exalteerde jij exalteerde hij exalteerde wij exalteerden jullie exalteerden zij exalteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëxalteerd jij had geëxalteerd hij had geëxalteerd wij hadden geëxalteerd jullie hadden geëxalteerd zij hadden geëxalteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal exalteeren jij zult exalteeren hij zal exalteeren wij zullen exalteeren jullie zullen exalteeren zij zullen exalteeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëxalteerd hebben jij zult geëxalteerd hebben hij zal geëxalteerd hebben wij zullen geëxalteerd hebben jullie zullen geëxalteerd hebben zij zullen geëxalteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou exalteeren jij zou exalteeren hij zou exalteeren wij zouden exalteeren jullie zouden exalteeren zij zouden exalteeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëxalteerd hebben jij zou geëxalteerd hebben hij zou geëxalteerd hebben wij zouden geëxalteerd hebben jullie zouden geëxalteerd hebben zij zouden geëxalteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
exalteer
|
Aanvoegende wijs |
exaltere |