NL: eventen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëvent
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik event jij event hij event wij eventen jullie eventen zij eventen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëvent jij hebt geëvent hij heeft geëvent wij hebben geëvent jullie hebben geëvent zij hebben geëvent
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik eventte jij eventte hij eventte wij eventten jullie eventten zij eventten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëvent jij had geëvent hij had geëvent wij hadden geëvent jullie hadden geëvent zij hadden geëvent
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal eventen jij zult eventen hij zal eventen wij zullen eventen jullie zullen eventen zij zullen eventen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëvent hebben jij zult geëvent hebben hij zal geëvent hebben wij zullen geëvent hebben jullie zullen geëvent hebben zij zullen geëvent hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou eventen jij zou eventen hij zou eventen wij zouden eventen jullie zouden eventen zij zouden eventen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëvent hebben jij zou geëvent hebben hij zou geëvent hebben wij zouden geëvent hebben jullie zouden geëvent hebben zij zouden geëvent hebben
|
| Gebiedende wijs |
event
|
| Aanvoegende wijs |
| evente |