NL: evenaren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëvenaard
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik evenaar jij evenaart hij evenaart wij evenaren jullie evenaren zij evenaren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëvenaard jij hebt geëvenaard hij heeft geëvenaard wij hebben geëvenaard jullie hebben geëvenaard zij hebben geëvenaard
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik evenaarde jij evenaarde hij evenaarde wij evenaarden jullie evenaarden zij evenaarden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëvenaard jij had geëvenaard hij had geëvenaard wij hadden geëvenaard jullie hadden geëvenaard zij hadden geëvenaard
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal evenaren jij zult evenaren hij zal evenaren wij zullen evenaren jullie zullen evenaren zij zullen evenaren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëvenaard hebben jij zult geëvenaard hebben hij zal geëvenaard hebben wij zullen geëvenaard hebben jullie zullen geëvenaard hebben zij zullen geëvenaard hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou evenaren jij zou evenaren hij zou evenaren wij zouden evenaren jullie zouden evenaren zij zouden evenaren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëvenaard hebben jij zou geëvenaard hebben hij zou geëvenaard hebben wij zouden geëvenaard hebben jullie zouden geëvenaard hebben zij zouden geëvenaard hebben
|
Gebiedende wijs |
evenaar
|
Aanvoegende wijs |
evenare |