NL: evaporeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëvaporeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik evaporeer jij evaporeert hij evaporeert wij evaporeren jullie evaporeren zij evaporeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëvaporeerd jij hebt geëvaporeerd hij heeft geëvaporeerd wij hebben geëvaporeerd jullie hebben geëvaporeerd zij hebben geëvaporeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik evaporeerde jij evaporeerde hij evaporeerde wij evaporeerden jullie evaporeerden zij evaporeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëvaporeerd jij had geëvaporeerd hij had geëvaporeerd wij hadden geëvaporeerd jullie hadden geëvaporeerd zij hadden geëvaporeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal evaporeren jij zult evaporeren hij zal evaporeren wij zullen evaporeren jullie zullen evaporeren zij zullen evaporeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëvaporeerd hebben jij zult geëvaporeerd hebben hij zal geëvaporeerd hebben wij zullen geëvaporeerd hebben jullie zullen geëvaporeerd hebben zij zullen geëvaporeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou evaporeren jij zou evaporeren hij zou evaporeren wij zouden evaporeren jullie zouden evaporeren zij zouden evaporeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëvaporeerd hebben jij zou geëvaporeerd hebben hij zou geëvaporeerd hebben wij zouden geëvaporeerd hebben jullie zouden geëvaporeerd hebben zij zouden geëvaporeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
evaporeer
|
| Aanvoegende wijs |
| evaporere |