Voorbeelden

1. I do not evaluate.
   Ik evalueer niet.
2. To evaluate three players.
   Om drie spelers te evalueren.
3. Evaluate, then come find me.
   Evalueren, kom dan me vinden.
4. I can 't evaluate myself.
   Ik kan mezelf niet evalueren,
5. Good detectives... evaluate their credibility.
   Goede detectives... Evalueren hun geloofwaardigheid.
6. We 'll evaluate your actions later.
   We evalueren je acties later.
7. Yeah. He wants to re-evaluate.
   Ja, hij wil een her-evalutie.
8. I needed to evaluate my men, sir.
   Ik moest mijn mannen evalueren, meneer.
9. In order to better evaluate your work.
   Om beter je werk te evalueren.
10. So you want me to evaluate him?
    Dus ik moet hem evalueren?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden