NL: evacueren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëvacueerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik evacueer jij evacueert hij evacueert wij evacueren jullie evacueren zij evacueren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëvacueerd jij hebt geëvacueerd hij heeft geëvacueerd wij hebben geëvacueerd jullie hebben geëvacueerd zij hebben geëvacueerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik evacueerde jij evacueerde hij evacueerde wij evacueerden jullie evacueerden zij evacueerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëvacueerd jij had geëvacueerd hij had geëvacueerd wij hadden geëvacueerd jullie hadden geëvacueerd zij hadden geëvacueerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal evacueren jij zult evacueren hij zal evacueren wij zullen evacueren jullie zullen evacueren zij zullen evacueren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëvacueerd hebben jij zult geëvacueerd hebben hij zal geëvacueerd hebben wij zullen geëvacueerd hebben jullie zullen geëvacueerd hebben zij zullen geëvacueerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou evacueren jij zou evacueren hij zou evacueren wij zouden evacueren jullie zouden evacueren zij zouden evacueren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëvacueerd hebben jij zou geëvacueerd hebben hij zou geëvacueerd hebben wij zouden geëvacueerd hebben jullie zouden geëvacueerd hebben zij zouden geëvacueerd hebben
|
Gebiedende wijs |
evacueer
|
Aanvoegende wijs |
evacuere |