NL: etsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëtst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ets jij ets hij ets wij etsen jullie etsen zij etsen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëtst jij hebt geëtst hij heëft geëtst wij hebben geëtst jullie hebben geëtst zij hebben geëtst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik etste jij etste hij etste wij etsten jullie etsten zij etsten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëtst jij had geëtst hij had geëtst wij hadden geëtst jullie hadden geëtst zij hadden geëtst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal etsen jij zult etsen hij zal etsen wij zullen etsen jullie zullen etsen zij zullen etsen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëtst hebben jij zult geëtst hebben hij zal geëtst hebben wij zullen geëtst hebben jullie zullen geëtst hebben zij zullen geëtst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou etsen jij zou etsen hij zou etsen wij zouden etsen jullie zouden etsen zij zouden etsen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëtst hebben jij zou geëtst hebben hij zou geëtst hebben wij zouden geëtst hebben jullie zouden geëtst hebben zij zouden geëtst hebben
|
Gebiedende wijs |
ets
|
Aanvoegende wijs |
etse |