NL: etaleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëtaleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik etaleer jij etaleert hij etaleert wij etaleren jullie etaleren zij etaleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëtaleerd jij hebt geëtaleerd hij heeft geëtaleerd wij hebben geëtaleerd jullie hebben geëtaleerd zij hebben geëtaleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik etaleerde jij etaleerde hij etaleerde wij etaleerden jullie etaleerden zij etaleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëtaleerd jij had geëtaleerd hij had geëtaleerd wij hadden geëtaleerd jullie hadden geëtaleerd zij hadden geëtaleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal etaleren jij zult etaleren hij zal etaleren wij zullen etaleren jullie zullen etaleren zij zullen etaleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëtaleerd hebben jij zult geëtaleerd hebben hij zal geëtaleerd hebben wij zullen geëtaleerd hebben jullie zullen geëtaleerd hebben zij zullen geëtaleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou etaleren jij zou etaleren hij zou etaleren wij zouden etaleren jullie zouden etaleren zij zouden etaleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëtaleerd hebben jij zou geëtaleerd hebben hij zou geëtaleerd hebben wij zouden geëtaleerd hebben jullie zouden geëtaleerd hebben zij zouden geëtaleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
etaleer
|
Aanvoegende wijs |
etalere |