NL: escaleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëscaleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik escaleer jij escaleert hij escaleert wij escaleren jullie escaleren zij escaleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëscaleerd jij hebt geëscaleerd hij heeft geëscaleerd wij hebben geëscaleerd jullie hebben geëscaleerd zij hebben geëscaleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik escaleerde jij escaleerde hij escaleerde wij escaleerden jullie escaleerden zij escaleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëscaleerd jij had geëscaleerd hij had geëscaleerd wij hadden geëscaleerd jullie hadden geëscaleerd zij hadden geëscaleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal escaleren jij zult escaleren hij zal escaleren wij zullen escaleren jullie zullen escaleren zij zullen escaleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëscaleerd hebben jij zult geëscaleerd hebben hij zal geëscaleerd hebben wij zullen geëscaleerd hebben jullie zullen geëscaleerd hebben zij zullen geëscaleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou escaleren jij zou escaleren hij zou escaleren wij zouden escaleren jullie zouden escaleren zij zouden escaleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëscaleerd hebben jij zou geëscaleerd hebben hij zou geëscaleerd hebben wij zouden geëscaleerd hebben jullie zouden geëscaleerd hebben zij zouden geëscaleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
escaleer
|
| Aanvoegende wijs |
| escalere |