Voorbeelden

1. Uns das Leben erschweren.
   Onze levens moeilijker maken.
2. Elektromagnetische Interferenzen erschweren präzise Angaben.
   Dat kan ik nog steeds niet peilen door de storing.
3. Spheeris' Leibwächter erschweren die Zustellung.
   Hem dagvaarden is bijna onmogelijk met al z' n bodyguards.
4. Dir das Leben nicht erschweren.
   Ik ga het je niet moeilijk maken.
5. Erschweren wir die Sache nicht unnötig.
   Laten we dit niet te moeilijk maken.
6. Diese wilden Spekulationen erschweren unsere Arbeit.
   Speculatie bemoeilijkt ons werk.
7. Das muss die Arbeit doch erschweren.
   Dat maakt het moeilijker.
8. Ja, das würde seine Pläne erschweren.
   Ja, dat zou zijn plannen dwarsbomen.
9. Die Schuhbänder erschweren ihm das Gehen.
   Zonder veters kan hij moeilijker lopen.
10. Ineffektiv. Die Störungen würden den Kontakt erschweren.
    Nee, de storingen belemmeren het contact met de sondes.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden