Voorbeelden

1. Kein Jubelruf soll erklingen.
   Laat geen gejubel weerklinken.
2. Er ließ das Horn erklingen.
   Hij heeft de trompet laten luiden.
3. Die Stimmen der Kinder erklingen
   Je hoort hun stemmen klinken
4. Und dann wird das Horn erklingen.
   Dan schalt de hoorn.
5. Lass die Worte des Herrn erklingen.
   Het is in navolging van de woorden van de Heer!
6. Die Rhythmen des Bewusstseins erklingen in Disharmonie.
   Het ritme van het bewustzijn wordt verstoord.
7. Last ein Loblied an diesem heiligen Tag erklingen.
   Laat de stemmen over zijn lof zingen op deze heilige dag.
8. Lasst das Horn erklingen und marschiert vorwärts! Castus!
   Luid de hoorn en val aan! Castus!
9. Im Film erklingen Fragmente aus Werken klassischer Komponisten
   In de film zijn fragmenten van werken van klassieke componisten te horen.
10. Nur ein Blick Dann höre ich eine Glocke erklingen
    Gewoon één blik en ik kan een bel horen rinkelen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden