NL: erbarmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
erbarmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik erbarm jij erbarmt hij erbarmt wij erbarmen jullie erbarmen zij erbarmen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb erbarmd jij hebt erbarmd hij heeft erbarmd wij hebben erbarmd jullie hebben erbarmd zij hebben erbarmd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik erbarmde jij erbarmde hij erbarmde wij erbarmden jullie erbarmden zij erbarmden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had erbarmd jij had erbarmd hij had erbarmd wij hadden erbarmd jullie hadden erbarmd zij hadden erbarmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal erbarmen jij zult erbarmen hij zal erbarmen wij zullen erbarmen jullie zullen erbarmen zij zullen erbarmen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal erbarmd hebben jij zult erbarmd hebben hij zal erbarmd hebben wij zullen erbarmd hebben jullie zullen erbarmd hebben zij zullen erbarmd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou erbarmen jij zou erbarmen hij zou erbarmen wij zouden erbarmen jullie zouden erbarmen zij zouden erbarmen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou erbarmd hebben jij zou erbarmd hebben hij zou erbarmd hebben wij zouden erbarmd hebben jullie zouden erbarmd hebben zij zouden erbarmd hebben
|
| Gebiedende wijs |
erbarm
|
| Aanvoegende wijs |
| erbarme |