NL: equiperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëquipeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik equipeer jij equipeert hij equipeert wij equiperen jullie equiperen zij equiperen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëquipeerd jij hebt geëquipeerd hij heeft geëquipeerd wij hebben geëquipeerd jullie hebben geëquipeerd zij hebben geëquipeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik equipeerde jij equipeerde hij equipeerde wij equipeerden jullie equipeerden zij equipeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëquipeerd jij had geëquipeerd hij had geëquipeerd wij hadden geëquipeerd jullie hadden geëquipeerd zij hadden geëquipeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal equiperen jij zult equiperen hij zal equiperen wij zullen equiperen jullie zullen equiperen zij zullen equiperen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëquipeerd hebben jij zult geëquipeerd hebben hij zal geëquipeerd hebben wij zullen geëquipeerd hebben jullie zullen geëquipeerd hebben zij zullen geëquipeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou equiperen jij zou equiperen hij zou equiperen wij zouden equiperen jullie zouden equiperen zij zouden equiperen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëquipeerd hebben jij zou geëquipeerd hebben hij zou geëquipeerd hebben wij zouden geëquipeerd hebben jullie zouden geëquipeerd hebben zij zouden geëquipeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
equipeer
|
| Aanvoegende wijs |
| equipere |