NL: epileren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëpileerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik epileer jij epileert hij epileert wij epileren jullie epileren zij epileren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëpileerd jij hebt geëpileerd hij heeft geëpileerd wij hebben geëpileerd jullie hebben geëpileerd zij hebben geëpileerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik epileerde jij epileerde hij epileerde wij epileerden jullie epileerden zij epileerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëpileerd jij had geëpileerd hij had geëpileerd wij hadden geëpileerd jullie hadden geëpileerd zij hadden geëpileerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal epileren jij zult epileren hij zal epileren wij zullen epileren jullie zullen epileren zij zullen epileren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëpileerd hebben jij zult geëpileerd hebben hij zal geëpileerd hebben wij zullen geëpileerd hebben jullie zullen geëpileerd hebben zij zullen geëpileerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou epileren jij zou epileren hij zou epileren wij zouden epileren jullie zouden epileren zij zouden epileren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëpileerd hebben jij zou geëpileerd hebben hij zou geëpileerd hebben wij zouden geëpileerd hebben jullie zouden geëpileerd hebben zij zouden geëpileerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
epileer
|
| Aanvoegende wijs |
| epilere |