NL: entameren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëntameerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik entameer jij entameert hij entameert wij entameren jullie entameren zij entameren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëntameerd jij hebt geëntameerd hij heeft geëntameerd wij hebben geëntameerd jullie hebben geëntameerd zij hebben geëntameerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik entameerde jij entameerde hij entameerde wij entameerden jullie entameerden zij entameerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëntameerd jij had geëntameerd hij had geëntameerd wij hadden geëntameerd jullie hadden geëntameerd zij hadden geëntameerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal entameren jij zult entameren hij zal entameren wij zullen entameren jullie zullen entameren zij zullen entameren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëntameerd hebben jij zult geëntameerd hebben hij zal geëntameerd hebben wij zullen geëntameerd hebben jullie zullen geëntameerd hebben zij zullen geëntameerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou entameren jij zou entameren hij zou entameren wij zouden entameren jullie zouden entameren zij zouden entameren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëntameerd hebben jij zou geëntameerd hebben hij zou geëntameerd hebben wij zouden geëntameerd hebben jullie zouden geëntameerd hebben zij zouden geëntameerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
entameer
|
| Aanvoegende wijs |
| entamere |