NL: enrollen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geënrolld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik enroll jij enrollt hij enrollt wij enrollen jullie enrollen zij enrollen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geënrolld jij hebt geënrolld hij heeft geënrolld wij hebben geënrolld jullie hebben geënrolld zij hebben geënrolld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik enrollde jij enrollde hij enrollde wij enrollden jullie enrollden zij enrollden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geënrolld jij had geënrolld hij had geënrolld wij hadden geënrolld jullie hadden geënrolld zij hadden geënrolld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal enrollen jij zult enrollen hij zal enrollen wij zullen enrollen jullie zullen enrollen zij zullen enrollen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geënrolld hebben jij zult geënrolld hebben hij zal geënrolld hebben wij zullen geënrolld hebben jullie zullen geënrolld hebben zij zullen geënrolld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou enrollen jij zou enrollen hij zou enrollen wij zouden enrollen jullie zouden enrollen zij zouden enrollen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geënrolld hebben jij zou geënrolld hebben hij zou geënrolld hebben wij zouden geënrolld hebben jullie zouden geënrolld hebben zij zouden geënrolld hebben
|
| Gebiedende wijs |
enroll
|
| Aanvoegende wijs |
| enrolle |