NL: emitteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geëmitteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik emitteer jij emitteert hij emitteert wij emitteren jullie emitteren zij emitteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëmitteerd jij hebt geëmitteerd hij heeft geëmitteerd wij hebben geëmitteerd jullie hebben geëmitteerd zij hebben geëmitteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik emitteerde jij emitteerde hij emitteerde wij emitteerden jullie emitteerden zij emitteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëmitteerd jij had geëmitteerd hij had geëmitteerd wij hadden geëmitteerd jullie hadden geëmitteerd zij hadden geëmitteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal emitteren jij zult emitteren hij zal emitteren wij zullen emitteren jullie zullen emitteren zij zullen emitteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëmitteerd hebben jij zult geëmitteerd hebben hij zal geëmitteerd hebben wij zullen geëmitteerd hebben jullie zullen geëmitteerd hebben zij zullen geëmitteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou emitteren jij zou emitteren hij zou emitteren wij zouden emitteren jullie zouden emitteren zij zouden emitteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëmitteerd hebben jij zou geëmitteerd hebben hij zou geëmitteerd hebben wij zouden geëmitteerd hebben jullie zouden geëmitteerd hebben zij zouden geëmitteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
emitteer
|
Aanvoegende wijs |
emittere |