NL: embarkeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëmbarkeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik embarkeer jij embarkeert hij embarkeert wij embarkeren jullie embarkeren zij embarkeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëmbarkeerd jij hebt geëmbarkeerd hij heeft geëmbarkeerd wij hebben geëmbarkeerd jullie hebben geëmbarkeerd zij hebben geëmbarkeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik embarkeerde jij embarkeerde hij embarkeerde wij embarkeerden jullie embarkeerden zij embarkeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëmbarkeerd jij had geëmbarkeerd hij had geëmbarkeerd wij hadden geëmbarkeerd jullie hadden geëmbarkeerd zij hadden geëmbarkeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal embarkeren jij zult embarkeren hij zal embarkeren wij zullen embarkeren jullie zullen embarkeren zij zullen embarkeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëmbarkeerd hebben jij zult geëmbarkeerd hebben hij zal geëmbarkeerd hebben wij zullen geëmbarkeerd hebben jullie zullen geëmbarkeerd hebben zij zullen geëmbarkeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou embarkeren jij zou embarkeren hij zou embarkeren wij zouden embarkeren jullie zouden embarkeren zij zouden embarkeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëmbarkeerd hebben jij zou geëmbarkeerd hebben hij zou geëmbarkeerd hebben wij zouden geëmbarkeerd hebben jullie zouden geëmbarkeerd hebben zij zouden geëmbarkeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
embarkeer
|
| Aanvoegende wijs |
| embarkere |